Hoe groot is onze innovatiekracht?
Ha Marcel,
Een paar weken geleden ben ik met een begonnen met mijn 3e leerarrangement van mijn studie: LA3: initiëren en begeleiden van onderwijsvernieuwingen. Hiervoor ben ik allerlei interessante literatuur aan het lezen. Ten eerste voor de Kennisdialoog Innovatie die ik samen met 2 studiegenoten heb moeten verzorgen. Maar ook voor de leerinterventie die ik voor dit leerarrangement over een paar maanden klaar moet hebben. Zo stond op de literatuurlijst een verwijzing naar de website van Jeff Gaspersz waar interessante artikelen en blogs op te vinden zijn over innovatie, inspiratie en creativiteit. Boeken heeft hij ook geschreven, en zijn ook te leen via Zuyd Bibliotheek. Dat was de inspiratie voor dit blog.
Het initiëren en begeleiden van onderwijsvernieuwingen, hoort natuurlijk bij mijn werk. Ik ben / wij zijn ook betrokken bij Zuyd Innoveert. En hoewel daar mooie macro-en microprojecten uit voortkomen, blijft natuurlijk de vraag hoe innovatief zijn wij, is Zuyd? Gaat het bij Zuyd Innoveert om de innovatie (een resultaat bereiken) of om de innovatiekracht (het proces dat het vernieuwend vermogen aanspreekt)?
Innovatie is een term waar iedereen een beeld bij heeft. Het geen neutraal woord, zegt Gaspersz. Veelal verbindt men het met uitvindingen. Het echter inmiddels een term geworden dat te pas en te onpas wordt gebruikt. Everett Rogers (2003) die in zijn boek Diffusion of Innovation (gebaseerd op zo’n 500 wetenschappelijke onderzoeken) getracht heeft patronen te ontdekken in verspreiding van innovaties, zegt hierover:
An innovation is an idea, practice, or object that is perceived as new by an individual, organization, or other unit of adoption
Ja, dan is veel innovatie! 🙂
Onderwijsinnovatie is een complex, divers proces dat op verschillende niveaus door verschillende actoren afspeelt, schrijft Verbiest (2014) in zijn boek Leren Innoveren. Innovaties verlopen wel, zegt Rogers, volgens een bepaald patroon: van de kennismakingsfase naar overtuigingsfase; in de beslissingsfase wordt al dan niet de keuze voor een innovatie gemaakt om in de implementatiefase de innovatie in te voeren zodat in de confirmatiefase de innovatie onderdeel wordt van de dagelijkse praktijk. Veel onderwijsinnovaties struikelen na de overtuigingsfase (Verbiest, 2014) omdat de begeleiding vaak beperkt blijft tot de kennismakings- en overtuigingsfase. Docenten worden (eenzijdig) geïnformeerd en na een eenmalige workshop niet verder begeleidt. In het diffusieproces speelt communicatie een belangrijke rol. Het zorgvuldig kiezen van je communicatiekanalen hoort hierbij veel aandacht te krijgen. Dat wat ik gevoelsmatig al wist en doe, wordt door de theorie bevestigd 🙂 . Zowel voor het verspreiden van innovatie als het aanwakkeren van innovatiekracht in een organisatie is communicatie van groot belang. Gaspersz somt diverse tips op om duidelijk te communiceren over de uitgangspunten van innovatie in de organisatie, zoals: deel met anderen waar je innoverend mee bezig bent, innoveren doe je samen en over het vieren van innovatiesucces. Hij benoemt ook “innoveren is ieders verantwoordelijkheid en hoort bij het werk”. Maar innovatie vraagt om een dubbele betrokkenheid, zegt Gaspersz. Het zal vast niet in jouw functie-omschrijving dan wel in de cao staan dat jij, ik, wij, medewerkers van Zuyd verplicht zijn om regelmatig met nieuwe ideeën komen. (Zou wat zijn, hè?). Wanneer medewerkers dat wel doen, is dat dus omdat ze zich intrinsiek betrokken voelen bij hun werk. Dat is mooi. Dat moet beloond worden. Niet alleen met (de Zuyd Innoveert) projectgelden maar ook met het faciliteren van tijd, ruimte en infrastructuur zoals experimentele (ict-)omgevingen 🙂 (Michel van Eemden, 2014).
In de kern gaat het over een heldere visie op innoveren. En innoveren moet je organiseren. Het komt niet vanzelf. Bij innoveren is 20% een creatief proces en 80% een zaak van organiseren en volhouden (Michel van Eemden, 2014).En het gaat wel om regelmatig nieuwe en spannende innovatiegerichte activiteiten te organiseren om innoveren steeds weer onder de aandacht te brengen. Door allerlei andere oorzaken (druk, tijd tekort) wordt innoveren wel belangrijk geacht, maar niet urgent genoeg.
Al vaker heb ik geciteerd uit het WRR-rapport ‘Naar een lerende economie’, ook nu weer:
Innovatiebeleid dat past bij Nederland erkent verschillende kennisbronnen, hecht ook belang aan vaardigheden en ziet innovatie vooral als een leerproces. Dit betekent zorgen dat nieuwe kennis en nieuwe ontwikkelingen snel en adequaat kunnen worden opgepakt. Goed innovatiebeleid is dan ook primair: de sterkte van het innovatie-systeem vergroten. En dat betekent kennisontwikkeling en -circulatie stimuleren, verbindingen tussen actoren verbeteren, ondersteunen waar zinvol en uitdagen waar mogelijk.
Het gaat dus om het lerend vermogen …. Hoe mooi past dat niet bij de missie van Zuyd: ‘professionals ontwikkelen zich met Zuyd’!
Bij onderwijsinnovatie gaat het vooral om het leren te verbeteren. Kwaliteit van het leren wordt ook bepaald door het didactisch handelen van de docent. Het verbeteren van onderwijs vraagt dan ook om het verbeteren van competenties van docenten en de kwaliteit van de schoolorganisatie en het onderwijssyteem. (Verbiest, 2014). Zoals eerder gezegd: een complex proces, maar wel een heel interessante!
Je weet dat ik vaker verzucht heb als het gaat om het adopteren van digitale communicatie: “waarom gebruiken ze al die beschikbare tools toch niet?”. Verbiest (2014) meldt in zijn boek dat het adoptie- of diffusieperspectief van Rogers er van uit gaat dat mensen tot vernieuwingen overgaan omdat ze de meerwaarde ervan ingezien hebben. En er wordt verondersteld dat de waarde of betekenis van de vernieuwing voor iedereen nagenoeg identiek zou zijn. Het belangrijkste bezwaar tegen het adoptieperspectief op onderwijsinnovatie is dat te weinig rekening gehouden wordt met de situatie, capaciteiten en de motivatie van de individuele docent die de vernieuwing dient in te voeren en te gebruiken. Ruimte krijgen in het adoptieproces voor het toepassen aan de eigen situatie is erg belangrijk. Het implementatieperspectief (voortgekomen uit de kritiek op het adoptieperspectief) wordt door Verbiest (2014) vooral gebaseerd op de theorie van Michael Fullan die de fasen van vernieuwen benoemt als: adoptiefase, implementatiefase en institutionaliseringsfase. Aandachtspunten in deze fasen:
- Adoptieproces: bekwaamheid – bruikbaarheid – bronnen (resources)
- Impementatieproces: ondersteuning en scholing – onderwijskundig leiderschap – flexibel plannen – empowerment
- Institutionaliseringsproces: permanente ondersteuning en scholing – onderwijskundig leiderschap – inbedden in het beleid
Duurzaam innoveren kost tijd. Schattingen variëren tussen de 3 en 5 jaar 😉
Betekenis en betrokkenheid creëren is voorwaardelijk volgens mij als je het hebt over innovatiekracht. Hieraan besteedt Verbiest ook enkele hoofdstukken, maar dat is iets voor een volgend blog.
Judith
Hoi Judith,
Wist je dat Peggy Lambriekx vanuit het Lectoraat Professionalisering vanhet onderwijs bezig is met promotie over het verankeren van innovaties. Zij voert hiervoor diverse onderzoeken uit. Misschien je oor ook eens bij haar te luister leggen.